Slavernij

 

Slavernij is dat een mens eigenaar is van een ander mens. Degene die eigendom is van een ander mens word gedwongen om voor de eigenaar te zwaar werk te verrichten, tegen meestal heel weinig of zelfs geen loon. Zo iemand heet een slaaf. Hij is daar dus niet in dienst, heeft geen arbeidscontract en kan dus ook niet stoppen. 

Slavernij kwam terug in de 16e eeuw  omdat de Europese landen meer arbeiders nodig hadden in de kolonies die ze veroverd hadden in Noord en Zuid Amerika.

Slaven werden behandeld als dieren, hun hoofd werd kaalgeschoren, ze werden vastgezet en kregen een merkteken van hun baas op hun borst, op hun rug, op hun voorhoofd, in hun nek of op hun bovenarm. Slaven werden vaak met duizenden op een slavenschip gezet, ze konden dus nauwelijks bewegen.  Ze kregen weinig voedsel en amper water. De situatie aan boord van slavenschepen was erg onhygiënisch. Er kwamen dus vaak ziektes waar slaven soms aan stierven.

De West-Indische Compagnie, afgekort de WIC, werd opgericht om te handelen in tabak, slaven, suiker, goud en geld.  De WIC mocht als enige handelen met Amerika en ( West- ) Afrika.  

 

Driehoekshandel

De slavenhandel was een onderdeel van de zogenaamde driehoekshandel.

Koopvaarders voeren van Europa naar Afrika, de eerste zijde van de driehoek, waar meegebrachte Europese producten werden geruild tegen slaven. De reis met slaven van Afrika naar een bestemming in Amerika vormde de tweede zijde van de driehoek. De terugreis naar Europa van het schip, nu geladen met tropische producten zoals koffie, katoen en tabak, vormde de laatste zijde van de driehoek.

De driehoekshandel was zeer winstgevend voor de Europese handelaren. Tijdens elk deel van de reis werd winst gemaakt.

Aan het einde van de achttiende eeuw nam de verontwaardiging over de slavenhandel toe, ook in Nederland. Onder druk van de Engelsen werd de slavenhandel in 1814 verboden. Pas op 1 juli 1863 volgde in Nederland de afschaffing van slavenarbeid en slavernij, als een van de laatste landen in Europa.